Het hoofd: belangrijke kenmerken

 

 

 

  1. (Mono)convergentie (Cane Corso, Sint-Bernard, …)
  2. Biconvergentie (Boxer, Bulldog, …)
  3. Parallelisme (Mastino Napoletano, Duitse Dog, …)
  4. Divergentie (Bullterrier, Fila Brasiliero, …)

 

 

 

 


De voorsnuit bedraagt 34% (1/3) van de totale lengte van het hoofd, de schedel bedraagt 66% (2/3) van de totale lengte van het hoofd.
De voorsnuit is zichtbaar korter dan de schedel (verhouding schedel voorsnuit is 1:2)

1. Verhouding schedel-voorsnuit correct
2. Verhouding niet correct: voorsnuit te lang
3. Verhouding niet correct: voorsnuit te kort

 

 

 

 

 

Het voorste gedeelte van de voorsnuit is vlak en de neusdop bevindt zich op dezelfde hoogte als de neusbrug.

In de meeste gevallen gaat een terugwijkende neusdop (afbeelding rechtsboven) samen met een te grote onderbeet, hetgeen niet correct is.
Een neusdop die verder reikt dan de voorzijde van de voorsnuit (afbeelding rechtsonder) gaat meestal samen met een schaargebit, hetgeen getolereerd wordt bij een jonge Cane Corso wiens gebit nog kan veranderen, maar een fout is bij een volwassen Cane Corso.

 

 

 

 

 

 

De neus is groot, vrij plat aan de bovenkant, met grote open en mobiele neusgaten, vochtig en fris. De pigmentatie van de neus is zwart, bij grijze honden en honden met een grijs masker is de pigmentatie grijs.

Over het algemeen wordt een kleine neus geassocieerd met een conisch hoofd, hetgeen niet acceptabel is. Het hoofd van een hond met een uitmuntende snuit maar een kleine neus verliest aan type, voornamelijk bij reuen, en moet bestraft worden. 

  1. Wijde neusgaten (correct)
  2. Lichte vernauwing (stenose) van de neusgaten
  3. Matige vernauwing (stenose) van de neusgaten
  4. Ernstige vernauwing (stenose) van de neusgaten

 

 

 

 

 

De neusrug: De zijvlakken van de voorsnuit lopen evenwijdig (parallel) en versmallen nauwelijks of niet naar de neuspunt toe. De voorsnuit is net, of bijna net zo lang als breed, en gemeten vanaf zijn wortel, is zij minstens 1/3 hoger dan lang. Vanaf het profiel gezien, is de neusbrug diep en recht. 

  1. De zijvlakken van de voorsnuit zijn parallel (correct)
  2. Convergentie van de zijvlakken van de voorsnuit (fout)

 

 

 

 

 

De onderkaak is breed (belangrijk voor de breedte van de snuit) en gebogen (belangrijk voor de diepte van de voorsnuit), de kin is geprononceerd. Een te sterk gebogen onderkaak en een te sterk geprononceerde kin (gewoonlijk samen met een te grote onderbeet) zijn ongewenst, aangezien zij het voor- en zijaanzicht van de voorsnuit zodanig veranderen dat er verwarring optreedt met andere rassen.
De bovenlippen, van voren gezien, vormen een omgekeerde U op hun ontmoetingspunt. Van opzij bekeken hangen zij matig en bedekken de onderkaak zodanig, dat het onderste deel van het profiel gedomineerd wordt door de lippen.

 

 

 

 


De schedel is het breedst ter hoogte van de jukbeenderen, waar zijn breedte gelijk is aan zijn lengte. Hij is enigszins bol aan de voorkant, maar wordt vlak naar het achterhoofd toe, met een uitgesproken voorhoofdsgroeve die loopt vanaf de stop tot halverwege de schedel.

De stop is gemarkeerd met goed ontwikkelde wenkbrauwbogen, die samen met de voorhoofdsgroeve verantwoordelijk zijn voor het gewelfde voorhoofd van de Cane Corso.

Honden waarvan de voorhoofdsbotten niet correct ontwikkeld zijn hebben een te weinig of te sterk gemarkeerde stop, hetgeen steeds een negatieve impact heeft op het rastype.

  1. Stop
  2. Wenkbrauwbogen
  3. Voorhoofdsgroeve

 

 

 

 

 

Het voorste platform van de snuit is vlak en uitgesproken vierkant.

 

 

 

 

 

 

 

 

De schedel is net als het hoofd even lang als breed, het breedste deel van de schedel situeert zich bij de jukbeenderen.

Afbeelding 1: Ideaal (reu)

Afbeelding 2: Ideaal (teef)

Afbeelding 3: Een extreem vlakke schedel (fout), te wijten aan:
a. de overmatige ontwikkeling van de occipitale apofyse (bot in het achterhoofd) en van de saggitale kam (de benige kam op de bovenkant van de schedel waaraan de kaakspieren zijn bevestigd). Meestal wordt dit waargenomen bij honden met een parallelle of divergente bovenbelijning, of:
b. een overontwikkelde temporale spier die de ontwikkeling van de schedelbotten remt (de schedel is gelijkmatig rond aan de zijkanten, maar plat aan de bovenkant, met platte frontale botten en onderontwikkelde wenkbrauwbogen).

Afbeelding 4: Een bolvormig hoofd (fout), een kenmerk van hypertype. Dit wordt waargenomen in hoofden met een normale ontwikkeling van de schedelbotten en de jukbeenderen, gecombineerd met een hypertrofische temporale (de spieren aan de zijkant van het voorhoofd): dit maakt de zijkant van het voorhoofd gevuld, rond ter hoogte van de wenkbrauwboog, de lichte holte erboven verdwijnt → het hoofd wordt zwaar met een atypische expressie.

 

Hypotrofische (onderontwikkelde) kauwspieren verlichten het hoofd teveel, terwijl hypertrofische (overontwikkelde) kauwspieren de nobelheid van het hoofd bederven.

 

 

De tekeningen die ter illustratie gebruikt werden op deze pagina vormen onderdeel van de commentaren die bij de rasstandaard horen (boek: ‘Il Cane Corso – Fernando Casolini, Stefano Gandolfi – 1996). Voor de volledige commentaren verwijzen we u naar het boek.
De Cane Corso rasstandaard  kan u via deze link raadplegen.