Interview met Vito Indiveri

 


Vito Indiveri is een van de mensen die mede verantwoordelijk is voor het herstel van het ras. De honden uit zijn lijnen (Dyrium kennel) worden vandaag de dag nog door vele Italiaanse fokkers aanbeden. Vito Indiveri is o.a. de fokker van Wereldkampioen Quasar, broer van Quaron (foto rechts), welke de vader is van 3-voudig Wereldkampioen Chèno. Zijn hond Plud (foto rechts) was de opa van Quasar en Quaron.

 


Iedereen erkent in Vito Indiveri de waarde om een van de eerste te zijn die de mogelijkheid had om de ‘kruimels’ van de Corso’s die overgebleven waren in het zuiden, te verzamelen. Zijn werk was lang en moeizaam, maar werd vergemakkelijkt door zijn werk als vertegenwoordiger en door de locaties waar hij als zodanig werkzaam was: het platteland, met een voorkeur van de meest afgelegen gebieden. Deze twee zaken samen brachten hem naar de plaatsen waar nog enkele Corso’s bestonden. Verder was er zijn passie voor de Corso, die hij al van kindsbeen af heeft. Dat is hoe Vito Indiveri, zonder het zich te realiseren of te plannen (tenminste niet in het begin) zichzelf een plaats in de geschiedenis van kynologie heeft gegeven, door mee te hebben gewerkt aan het herstel van een ras dat bijna uitgestorven was. Zijn onderzoek, misschien in de eerste plaats alleen gedaan uit nieuwsgierigheid of misschien door zijn wens terug te gaan naar het bezitten van zijn grootvaders honden, werd langzaamaan een eindeloze bron van gegevens die een zeer belangrijke rol speelden in de zoektocht naar de laatst overgebleven Corso’s en de navolgende studies.

 

Ik kom uit een familie van voermannen/transportarbeiders die altijd Corso’s hebben gehad. In die tijd waren de Corso’s de waakhonden van mijn voorouders. Ze werden gebruikt op het boerenerf om de paarden te bewaken. Mijn familieleden waren transportarbeiders en paardenhandelaren. Maar deze activiteiten verdwenen met de opkomst van de landbouwvoertuigen en daarmee verdween de Corso ook. De eerste keer dat ik ze herontdekte was op de boerderij van Michele Pudala in Apricena in 1977 of ’78. En ik vond ze net op het moment dat ze de oren van een aantal pups aan het couperen waren, zonder verdoving. Ik herkende ze direct en was zeer verrast. Het waren ze echt. De honden van mijn grootvader! In eerste instantie was ik van mening dat het niet zo belangrijk was. Ondertussen bracht mijn werk me overal. Ik reisde veel en ging van zuivelboerderij naar boerderij. Als vertegenwoordiger ging ik nooit naar de steden, maar altijd naar het platteland, in de meest afgelegen gebieden, door Puglia, Molise, Calabria, Luciania, Cillà en velen andere plaatsen in St. Paolo, Apricena, Ordona, Cerignola, Orta Nova, Foggia, Lucera, St. Severo, Manfredonia, Monte St. Angelo, Peschici, St. Giovanni Rotondo en Sannicandro Garganico. In een aantal van deze plaatsen vond ik af en toe een Corso. Ze waren altijd in het bezit van boeren, die ze gebruiken voor het werk.

Er was een boer in St. Giovanni Rotondo, een zekere Giuseppe Russo, die me een teef genaamd Sara heeft gegeven voor de fok. Hij gebruikte haar om zijn schapen in de gaten te houden. De mensen in Cillà gebruikten ze als veedrijvers om de schapen naar de weiden te brengen, maar ook als jachthond voor dassen. Richting Abruzzo werden ze zelfs gebruikt voor de jacht op wilde zwijnen. Ze werden in meerdere streken voor de jacht gebruikt.

Vanzelfsprekend was het niet eenvoudig om enige homogeniteit (= gelijkenis in uiterlijk) te vinden, omdat iedere boer zijn honden fokte zoals het hem het beste uitkwam. Het eerste wat me opviel, omdat de Cane Corso wat last heeft van de kou, is dat de honden op de vlakten een kortere vacht hadden dan de honden in de meer binnenlandse gebieden. Zeer waarschijnlijk omdat het daar kouder was. Ze hadden allemaal een zeer krachtige bespiering en waren zeer behendig. Ze waren extreem bedreven in hun werk als waakhond bij schapen etc. Ze hadden nooit rimpels, vouwen of veel keelhuid. Ze waren altijd zeer snel en erg behendig.

Het couperen van de oren werd altijd gedaan, omdat zoals de boeren zouden zeggen, de honden ’s nachts los werden gelaten om te waken en ze altijd een roedel wolven konden tegenkomen. En daarvoor was het beter dat de honden gecoupeerd waren. De oren werden eraf geknipt met een schaar en dan wat as en olijfolie erop. Dat was het coupeersysteem.

 

Er was geen universeel systeem waarop de selectie van fokdieren plaatsvond. Ten eerste werden de Corso’s toen nooit verkocht en er heerste een soort gevoel van jaloezie tussen de families. Vaak, als er een nest geboren was, werden alleen de pups die bruikbaar waren gehouden en de rest werd geëlimineerd. De families combineerden eigen honden, zelfs als ze verwant waren. Familie op familie. Ik heb de bloedlijnen nagetrokken door de familienamen en door de regio’s. De regio’s en de families waren verschillend. Iedere familie gebruikte broers, zusters, vaders, moeders, ooms en tantes. De boeren, en dat hebben ze me zelf verteld, wisselden pups uit op markten of kochten nieuw bloed in. Of ze ruilden een stuk kaas ofzo voor een pup. Ik kwam er ook achter dat als de Abruzzese kwamen om de kuddes over te plaatsen en ook Maremma Abruzzese geruild werden voor Corsos. Ik heb hier tijdens mijn onderzoeken heel wat bewijzen van gevonden, tot aan Campo di Giove in Abruzzo. Omdat ik een bloedlijn probeerde te achterhalen van de Padula familie. De eerste die ik ontdekt had en het was een Padula die me als eerste de pups had laten zien.


De enige principes die de boeren volgenden bij het fokken was het werk. De boeren selecteerden niet op gebit, alleen op werkeigenschappen. Maar er waren enkelen, zoals Alfonso Comer, die omdat ze de Corso als vastbijtende hond gebruikten, altijd probeerde een wat kortere neus en een sterke onderkaak te krijgen, zodat ze beter konden vasthouden. Daarbij hadden de slagers die ze gebruikten om over de varkens en rundvee te waken ook behoefte aan dit kenmerk. Het is dan normaal dat deze honden lichtelijk samenkomende gewelfde parallellen moesten hebben en de neiging voor een lichte ondervoorbeet, omdat dat natuurlijk is voor dit werk.

Ik kan zeggen dat ik in 20 jaar werk, nooit ergens een Boxer, Rottweiler, Bullmastiff of Mastiff aan de ketting heb zien liggen op het platteland waar ook de Corso’s waren. In die tijd, bij die populatie die in handen was van de gewone man, mensen die nooit een Lire hebben uitgegeven aan honden, die slechts een nestje per jaar fokten om hun roedel te verjongen en verder niets. Deze mensen wisten helemaal niet wat een Boxer was, om het zo maar te zeggen. De introductie van andere rassen, als die er al was, was in de plaatsen waar gevechten werden gehouden, omdat ze altijd probeerde de gevaarlijkste honden te hebben.n

 

 

Toen ik mijn onderzoek begon, probeerde ik altijd de voorouders van de honden te achterhalen. Als iemand met mij over Corsos sprak, vroeg ik steeds welke voorouders deze honden hadden. Zo kon ik altijd de afkomst vastleggen. Ook als er vreemd bloed bij de Corso’s werd gevoegd, kon je dat altijd meteen zien. Iets samenlopende parallellen, een lichte ondervoorbeet en een parallel lopende neusbrug, kon niet uitgevonden worden. Het zat er altijd al in. En als iemand beweert dat het ras een reconstructie is en niet hersteld, dat heeft hij het fout, omdat ik van huis naar huis ben getrokken en wij onze selectie voornamelijk uit Puglia hebben gehaald, altijd in samenwerking met het SACC. Zij hebben in het noorden gewerkt met de honden uit Puglia. Ik fokte onze honden vanuit Campagna. Het harde werk dat we vandaag de dag nog verrichten, de andere Pugliese fokkers en ik, is gebaseerd op bloedlijnen die in Puglia waren gebleven, met het doel het ras een kans op overleven te geven. En ik heb nog steeds directe afstammelingen van de honden van het platteland. Het eventueel inkruisen van andere rassen is gebeurd omdat de Corso een te groot succes heeft, en te snel, en dus heb je mensen die meer geven om de verkopen dan om de selectie van goede honden. Dat inkruisen is nu gelukkig geblokkeerd door de erkenning van het ras. Het ras is hersteld in de meest letterlijke manier. Het is er zelfs beter van geworden, omdat de honden nu beter verzorgd en gevoed worden. En dus zijn ze nu mooier. In het geheel presenteert de huidige hond zichzelf beter, beter verzorgd, correcter, beter gefokt, robuust en beter gevoed, een glanzende en mooiere vacht. Hij is niet langer de hond aan de ketting, die alleen nat brood en zemelen te eten kreeg. De huidige hond is goed doorvoed en er zijn duidelijke verschillen. Maar het type is hetzelfde.

 

Er zijn mensen die af en toe vergeten dat dit ras op de rand van uitsterving stond. Het herstel heeft echt op het laatste nippertje plaatsgevonden. Een paar extra jaren zou genoeg zijn geweest om het hele ras volledig te verliezen. Het was een moeilijke taak om de honden uit te zoeken op de boerderijen. Ik gebruikte de teef van de één met de reu van iemand anders. En van dat nest, voor alle energie die ik erin had gestoken, kreeg ik dan 2 pups. En daarmee ging ik verder met selecteren. Ik heb voor sommige bloedlijnen zelfs reuen moeten gebruiken van 12 of 13 jaar oud. Ik heb ze zelfs moeten helpen met het bestijgen van de teven.


Als ik het heb over selectie, dan heb ik het over behouden. Ik heb nooit honden van een ander ras gebruikt, omdat we het ras probeerden te behouden zoals het was. In het begin zou het gemakkelijker zijn geweest om zo sneller een ras te maken. Maar door het niet te doen hebben we een betrouwbaardere basis en nog steeds in staat om te werken. En juist die honden wilde we behouden. Ik fok nog steeds met directe nazaten van deze plattelandshonden, zoals Griso del Murgese, David Del Dyrium (foto links), Rasputin del Dyrium, allen rustieke nazaten van Plud en Bruno Junior, een nazaat van Bruno di S. Paolo.

 

 

De rasstandaard is gebaseerd op honden afkomstig uit Puglia, gebaseerd op metingen gedaan door vooraanstaande keurmeesters zoals: Perricone, Vandoni, Morsiani etc. Hiervoor zijn ongeveer een 70 honden alleen al door Morsiani nagemeten. En al deze honden bestonden, omdat er boeren waren die echt om hun honden gaven. Bruno di S. Paolo, de hond van Comer, is daar een voorbeeld van. Hij zou vandaag de dag nog heel goed aan de standaard voldoen. Ik kan me nog goed herinneren dat Morsiani honden kwam bekijken die ik toen pas had ontdekt. Ze kwamen van Colle Sannita en waren eigendom van Jacobacci Giovanni, een monteur die een uitermate voorbeeldige teef had, buitengewoon mooi. En nadat Morsiani haar onderzocht had (hij was toen samen met Casolino, Gandolfi en Malavasi hiernaar komen kijken) werd ze gefotografeerd. Toen de standaard in 4 talen uitkwam en uitgereikt werd aan de FCI keurmeesters op de markt van Verona in 1990, stond de foto van deze teef voorop. In 1988 toen Perricone naar mijn Plud, stamvader van mijn bloedlijnen, kwam kijken, raakte hij zeer geïnteresseerd in hem. Hij vertelde me: “ben zuinig op hem, hij kan een model zijn”. Plud past volledig in de standaard en zelfs het keuringsrapportje van Morsiani zegt: “een voorbeeldig exemplaar van het ras”.

Toen ik begon, gaf een boer niet iemand zomaar een hond, omdat ze zelf maar een paar honden hadden. Ik zocht een teef uit, zorgde voor de dekking, ging na de geboorte naar de boerderij om de pups te ontwormen en dit om dan 2 pups te uit het nest te krijgen. Zo heb ik 5 tot 6 jaar gewerkt. Ik verzorgde voor de teven de dekkingen en nam daarbij 2 reuen mee. Eén kwam uit Cerignola en de ander uit Lucera uit de Rocco Cocco lijn. Nadat ik ze gebruikt had op de daarvoor bestemde teven, gaf ik de reuen terug aan het platteland. Ik had in ieder geval een paar teven uitgekozen en had een echte stamvader voor mijn bloedlijn nodig. Een hond die ik meer kon vertrouwen en welke me meer garantie kon geven. Gelukkig verbleef ik toevallig bij de Leone familie, toen een zandkleurige teef Elsa genaamd (van Antonio Leone, een kleinzoon van Umberto Leone) welke gedekt was door een reu Bruno genaamd, van de Ordona lijnen van Pinuccio Palumb, pups kreeg. Vier pups werden er geboren, waaronder Plud, de hond die later de stamvader van mijn bloedlijn werd. Ik bezocht Tonino (Antonio Leone) regelmatig om deze pup te kunnen bemachtigen. Maar er was geen mogelijkheid om hem te krijgen. Totdat op een dag dat een van Tonino’s broers naar de boerderij van een neef van Umberto Leone, ene Filippo Leone, ging, om wat melk te halen en hierbij per ongeluk de hond van Filippo overreedt. Filippo ging naar de vader van Tonino en zei: “Je bezorgt me een nieuwe hond, of onze vriendschap is voorbij”. Op een dag, precies op het juiste moment, kwam ik bij Filippo’s boerderij en zag dat zijn hond dood was en dat Tonino hem Plud gaf. Acht maanden gingen voorbij en de pup was inmiddels wat opgegroeid. Ik bekeek hem weer en nog steeds kon ik hem niet krijgen. Toen besloot Filippo zijn koeien te verkopen en naar de grote stad te vertrekken. Ik was net op het juiste moment daar en zei: “Filippo, geef me alsjeblieft deze hond”. Ik keek ernaar en zei: “Dit is de hond die ik zoek. Ik ben een ras aan het maken. Ik ben bezig geweest met andere honden en dit is precies de hond die ik op al mijn teven kan gebruiken”. Ik gaf Filippo een bedovertrek en een laken en hij gaf me de hond.

Ik kon deze hond niet benaderen. Hij was acht maanden oud, maar toen al een zeer typische hond. Ik heb hem in mijn auto gezet, ben naar huis gegaan en hij werd mijn vriend en hij werd aan mij gehecht. Hij had een unieke intelligentie. Ik had vertrouwen in die hond omdat hij afkomstig was uit de Umberto Leone lijnen. Ik zal uitleggen waarom:


In Manfredonia werd veel verteld over een hond die Umberto Leone in de jaren ’70 had. Deze hond had dezelfde kleur als Plud en heette Saturno. Saturno heeft een teef gedekt en daaruit kwam Leone, een gestroomde hond (op foto rechts 15 jaar oud). Leone werd aan de Prencipe familie uit Manfredonia gegeven. Later liet ik een van de zusters van Plud door deze Leone dekken en hield twee teven aan, Liana en Luana, welke ik gebruikte in mijn selectie. Leone kwam uit dat nest van Saturno. Later werd hij gebruikt en hij is de vader van Elsa, de moeder van mijn bloedlijn-stamvader Plud en Saturno II (gestroomd), welke de vader is van de hond, Rocky, die Umberto Leone vandaag de dag heeft. Dus een directe nazaat.

 

Al reizende dacht ik veel na. Wanneer ik mensen met honden bezocht vroeg ik altijd voor nieuws over de meest recente nesten en waar deze waren. Ik was erg gehecht aan het bloed van Saturno I, de zwarte hond, omdat dit volgens de verhalen van de oude mensen een hele interessante hond was. Op een dag heb ik Umberto gevraagd waar de laatste nazaten van deze Saturno waren. Hij vertelde me dat ene Ciociola, een tankstationhouder, een teef had en hij een reu en een teef aan een terreinbewaker in St. Giovanni Rotondo had gegeven. We konden de teef van de tankstationhouder niet gebruiken, omdat ze geen pups kreeg. De reu in St. Giovanni Rotondo was dood en de teef was doorgegeven aan een andere boer, ene Giuseppe Russo. Giuseppe Russo gaf mij deze teef, maar ze had al een behoorlijke leeftijd. Ik heb haar twee keer gebruikt en gaf Giuseppe een andere jongere teef.

Ik vertel dit alles om geen andere reden dan mijn theorie te benadrukken over deze tijd en die was zeer belangrijk, omdat Umberto een van de boeren is, die nooit zijn Corso’s geselecteerd heeft om te verkopen, maar voor zijn eigen gebruik. En hij gaf nooit iets aan zomaar iemand. De Leone familie wisselden onderling wel hun bloedlijnen uit. Het waren verwantte honden en ik zei tegen mezelf: “Omdat deze hond veel verwantschap in zich heeft, zal deze verwantschap een beetje domineren als ik hem gebruik op mijn teven en kan ik eerder een type creëren”. En de feiten hebben vandaag de dag mijn gelijk bewezen.

 

Antonio Morsiani’s keuringsrapport over Plud:

“Grote maat hond, zwart, goed, bijpassende bone, goede vacht, voorbeeldig hoofd, lichtelijk samenkomende parallellen, goede schedel-neus verhouding, goed gevormd, iets licht oog, correcte schedel, bone vorm met een opvallende curve van voren, sterke snuit, goed ontwikkelde kauwspieren zonder overdrijving, uitmuntend type, lichte ondervoorbeet, iets zware nek met lichte halskwab. Goedgekeurd voor de pre-LIR. Voorbeeldig ras exemplaar.”

 

 

Vertaling: Nancy Koper